首页 | 本学科首页   官方微博 | 高级检索  
相似文献
 共查询到20条相似文献,搜索用时 843 毫秒
1.
Conclusies De overheidszorg voor de landbouw kan men traceren tot de eerste jaren van de zelfstandige, jonge Republiek der Verenigde Staten. De regeringsinmenging in de landbouw, toen en in latere jaren was echter beperkt tot het voorkomen en tegengaan van excessen in andere delen van het maatschappelijk leven, die een nadelige invloed hadden op de landbouw. Tijdens de depressie van de jaren dertig is echter een fundamentele wijziging in deze verhouding gekomen. Door middel van een zeer complex stelsel van veelsoortige maatregelen is een landbouwbeleid ontwikkeld, dat diep ingrijpt in de landbouwsector in zijn geheel en in de bedrijfsvoering van de individuele boer.Hoewel het steunprijsprogramma slechts een onderdeel is van dit complex van maatregelen, is het een van de meest betwiste onderdelen en heeft het waarschijnlijk de meeste bekendheid in binnen- en buitenland verkregen. De repercussies hiervan op de direct belanghebbenden, de Amerikaanse consument en belastingbetaler, de Amerikaanse boer en zijn buitenlandse concurrent, zijn vele en men moet zich realiseren, dat alle genoemde groepen, naast bepaalde voordelen, min of meer belangrijke nadelen ondervinden.Het is zeker, dat gegeven de politiek en sociaal gewenste doeleinden de middelen welke tot het bereiken daarvan zijn aangewend, inefficiënt en ontoereikend zijn geweest. De ervaring heeft echter geleerd, dat in een democratie als de Amerikaanse, de economisch meest verantwoorde weg, niet die is, welke door de politici wordt gekozen.Washington DC. 15 November 1956  相似文献   

2.
A. Zagnoni 《De Economist》1897,46(2):565-584
Het bovenstaande artikel, dat voorkomt in het Giornale degli economisti van December 1894 en — ter wille der duidelijkheid vooral met eenige vrijheid in den vorm — voor ons tijdschrift vertaald werd door mr. J. J. van Konijnenburg, is lezenswaardig. Het put wel het onderwerp niet uit, maar werpt op sommige deelen daarvan een verrassend licht. Tot nu toe werd altijd aangenomen, dat in landen met oninwisselbaar papieren geld een goudagio slechts ontstaan kan door twee oorzaken: door overmatige uitgifte van zoodanig geld, en door wantrouwen. Uit Zagnoni's betoog blijkt, dat nog een derde oorzaak hetzelfde gevolg kan teweeg brengen: een ongunstige betalingsbalans veroorzaakt door groote behoefte aan remise voor buitenslands aangegane schulden. In zoodanig geval is het agio niet een openbaring van daling in de waarde van het papier, maar van rijzing in de plaatselijke koopkracht van het goud, samenvallende met een ongunstiger geworden ruilvoet. Streng genomen, zou men deze oorzaak onder de eerste — overmatige uitgifte — kunnen brengen, in zooverre namelijk als de nitgifte ook dan kan gezegd worden overmatig te zijn, wanneer de behoefte is verminderd. Doch het juiste inzicht in de voorwaarden, onder welke een goud-agio moet ontstaan, wordt meer bevorderd, zoo men deze oorzaak afzonderlijk vermeldt, want zij draagt een zeer eigenaardig karakter.In het algemeen ligt hierin de beteekenis van Zagnoni's studie, dat zij, vollediger en juister dan tot dusver is geschied, den invloed op het handelsverkeer van het ontstaan van groote schuldver-bintenissen in verre landen doet kennen. Zooals hij zelf zegt, sluiten zijne beschouwingen zich nauw aan bij sedert lang vaststaande theorieën; doch hij werkt daaraan voort en geett ons zoodoende iets te zien, dat vroeger niet of niet genoeg was opgemerkt.De hoofdgedachte van zijn betoog laat zich ook aldus uitdrukken. Ontstaat een buitengewone en blijvende behoefte aan remise in een land met den gouden standaard, dan zal dat land een gedeelte van zijn goud moeten uitvoeren; het ruilmiddel wordt dan schaarscher, de prijzen dalen. Maar is het in omloop zijnde geld louter papier, zoo kan dit niet gebeuren. Het correctief der prijsverlaging kan zich dan niet voordoen. Bijgevolg wordt een ander correctief noodzakelijk, en dat is de rijzing der wisselkoersen in verband met het ontstaan van een goud-agio. P.  相似文献   

3.
Dit stuk vormt de zakelijke inhoud van een op 24 October jl. tot H. M. de Koningin gericht adres, geschreven in de waarschijnlijk ijdele hoop langs dezen weg de verantwoordelijke instanties te overtuigen van den ernstigen economischen noodtoestand des lands en van den geringen ernst waarmee onze economische politiek geleid wordt; en geschreven met de nevenbedoeling om door publicatie iets bij te dragen tegen de markante onverschilligheid van ons volk voor zijne levensbelangen, die o.a. tot uiting komt in het stelselmatig ontwijken van de groote vraagstukken van onzen tijd en in de cynische wijze waarop het van deskundige zijde komend waarschuwend oordeel genegeerd wordt. De oorsprong bepaalt vorm en toon van het stuk. Het is een herhaald, op economische gronden steunend pleidooi voor eene principieel nieuwe economische politiek en voor een bepaalden ver-strekkenden nood-maatregel in 't bijzonder. Ware het enkel eene kritiek geweest op het economisch wan-beleid der laatste jaren, dan zou de toon waarschijnlijk anders en wat scherper zijn uitgevallen. Ware het eene theoretische verhandeling geweest over de besproken economische vraagstukken, ook dan ware de opzet eene geheel andere geweest. Nu is de inhoud van het stuk nog eens doorgewerkt aan de hand van mij van deskundige zijde geworden opmerkingen. Ten einde de leesbaarheid niet te schaden en den oorspronkelijken vorm te behouden zijn in den tekst slechts enkele uitdrukkingen, die tot misverstand aanleiding konden geven, gewijzigd. Een aantal punten, die in den tekst of niet voldoende duidelijk of voor betwisting vatbaar zijn, zijn in voetnooten toegelicht of verdedigd. Enkele beschouwingen over besproken vraagstukken, die zich wat meer zelfstandig naast den tekst bewegen, zijn als aanteekeningen aan het slot toegevoegd.  相似文献   

4.
Praeadvies voor het Congres over Maatschappelijke Planning, dat onder leiding van het Instituut voor Sociaal Onderzoek van het Nederlandse Volk op 11 October 1947 te Amsterdam zal plaats vinden. Teneinde elk misverstand te voorkomen, zij hier opgemerkt dat dit praeadvies slechts de persoonlijke mening weergeeft van schrijver dezes en dus niet die van het Centraal Planbureau of van enigerlei andere offici?le instantie.  相似文献   

5.
Het is verboden een persoon beneden zestien jaren of eene vrouw op Zondag arbeid le doen verrichten in fabrieken en werkplaatsen.Voor personen, behoorende tot een kerkgenootschap, dat den wekelijkschen rustdog niet op Zondag viert, treedt in de plaats van dit verbod dat om hen arbeid te doen verrichten in fabrieken en werkplaatsen in het etmaal, door hun kerkgenoolschap als wekelijksche rustday aangenomen, indien zij aan het hoofd of den besluurder van het bedrijf of de onderneming hun verlangen hebben te kennen gegeven om in dat etmaal geen arbeid te verrichten, waarvan achter hunnen naam op de in art.11 bedoelde lijst melding moet worden gemaakt.Voor bepaalde bedrijven kan door Ons bij de algemeene maatregelen van bostuur, bedoeld in het tweede lid van art.5, worden vergund den arbeid van mannelijke personen tusschen veertien en zestien jaren op Zondag te doen voortduren tot niterlijk te6 uren des voormiddags.Waar in eene fabriek tot herstel of reiniging van eenen aldaar in gebruik zijnden stoomketel de arbeid van een mannelijken persoon beneden zestien jaren onontbeerlijk mocht zijn, kan de burgemeester der gemeente waar de fabriek gelegen is daartoe schriftelijke vergunning voor eenen bepaalden Zondag verleenen.  相似文献   

6.
In deze studie zal gehandeld worden over beetwortelcultuur en bietsuikerfabricage in de onder het Gouverneur-Generaalschap van Lebrun gestelde departementen met uitzondering van het departement van de Ooster-Eems, dat een grongebied besloeg, hetwelk thans niet bij Nederland behoort. Het niet onder Lebrun's bestuur geplaatste departement der Monden van de Schelde (Zeeland) heb ik daarentegen wel in mijn onderzoek betrokken, omdat tegenwoordig van alle provinciën van ons land deze de meeste suikerbieten verbouwt; een vergelijking tusschen de toestanden op dit gebied van nu en die van vroeger wilde ik daarom niet achterwege laten.De officieele bescheiden, waaraan ik mijn gegevens heb ontleend, zijn alle te vinden in de archieven van prefectuur en onderprefectuur, welke berusten op de rijksarchiefdépôts in de verschillende provinciën. In de bedoelde archieven zijn ook exemplaren bewaard van de door het Fransche bestuur verspreide brochures omtrent beetwortelcultuur en bietsuikerfacricage. Een aantal stukken van groot belang heb ik kunnen raadplegen in Colenbrander's Gedenkstukken (R. G. P. 13), terwijl ik op het Algemeen Rijksarchief eenige gegevens heb ontleend aan enkele bescheiden, die zich in het Archief van Binnenlandsche Zaken bevinden en niet door Colenbrander in zijn Gedenkstukken zijn opgenomen. Natuurlijk zijn ook het Aperçu van d'Alphonse en Reesse's boek: «De Suikerhandel van Amsterdam» mij van dienst geweest.Ik voel mij gedrongen om hier ter plaatse een woord van dank te richten tot den heer Gonnet, rijksarchivaris van Noord-Holland, den heer Baart de la Faille, adjunct-commies, en de verdere ambtenaren van het Rijksarchief in Noord-Holland voor hun welwillende hulp bij mijn onderzoekingen, die ik bijna geheel op dat archief heb kunnen volbrengen. Ook den anderen archivarissen en ambtenaren, die mij met hun medewerking van dienst waren, wil ik hier mijn dank brengen; evenzoo den heer A. Spakler, suikerraffinadeur te Amsterdam, die zoo vriendelijk is geweest mij een aantal belangrijke inlichtingen te verschaffen. Bizonderheden betreffende de tegenwoordige suikerbietenteelt en suikerfabricage zijn ontleend aan het onder leiding van Mr. J. C. A. Everwijn samengestelde werk: Beschrijving van Handel en Nijverheid in Nederland, Dl. II.  相似文献   

7.
Algemene conclusie Het komt ons voor dat de manier waarop het vervangingsprobleem in de geciteerde publicaties wordt behandeld voor critiek vatbaar is. De bezwaren zijn van verschillende aard. Allereerst worden, zoals wij zagen, de premissen waarop de redenering berust niet of onvoldoende duidelijk geformuleerd. Voor veel gebruikte leerboeken, waar ten aanzien van de formulering van de premissen de eisen niet hoog genoeg gesteld kunnen worden, achten wij dit een belangrijke leemte. In de tweede plaats worden uit bepaalde premissen onjuiste conclusies gededuceerd. In de derde plaats valt op het realiteitsgehalte het nodige af te dingen. Zouden wij een moraal willen geven dan zou het deze moeten zijn, dat het levensgevaarlijk lijkt om zoals thans allerwege geschiedt (goodwill-theorie, kostenvergelijking, M.A.P.I. methode, velerlei vuistregels) betrekkelijk eenvoudige recepten te geven over het te voeren vervangingsbeleid. Schrijver is erkentelijk voor kanttekeningen gemaakt bij een eerdere versie door Drs. J. Kuiper en Prof. Dr. Th. van de Klundert. De verantwoordelijkheid voor inhoud en presentatie ligt bij de auteur.  相似文献   

8.
Ten gevolge van een misverstand is dit door de schrijver aan De Economist aangeboden artikel reeds verschenen in Socialisme en Democratie van maart j.l. De redactie meent deze beschouwing desondanks niet aan de lezers van De Economist te moeten onthouden. (Red.)  相似文献   

9.
Summary The introduction of expectations in market theory has increased its dynamic nature and realism. It is argued that only the incorporation of historical time in the theory will suggest the market development patterns needed by analysts. Dynamic market theory can usefully be based on the development stages of the product cycle. The scope of such a theory is much wider than is currently acknowledged. It comprises entrepreneurial theory, the theory of profits, competition and industrial change, and provides the building blocks of a theory of international business. The application of methods of analysis in the various stages of market development is mentioned.

Rede, uitgesproken bij de aanvaarding van het ambt van lector in de bedrijfshuishoudkunde aan de Universiteit van Amsterdam op 27 april 1971. Prof. Dr. P. Hennipman heeft door zijn critische opmerkingen wezenlijk bijgedragen tot de formulering en nuancering van het gegeven betoog.  相似文献   

10.
Dit opstel is geschreven naar aanleiding van de uitnoodiging, door La Société des Institutions de prévoyance de France tot het hoofdbestuur gericht, dat de Maatschappij op de derde zitting van het algemeen wetenschappelijk congres betreffende deze instellingen, dat den 3 Juli a. s. te Parijs zal gehouden worden, vertegenwoordigd zij.In hoofdzaak bevat het den inhoud der memories, welke in 1878, ten behoeve van het Iste congres, en nu onlangs ten behoeve van het 3de congres bovengenoemd, naar Parijs zijn gezonden en in de archieven van het fransche genootschap bewaard blijven. De memorie van 1878, welke alleen een overzicht van de spaarbanken tot 1876–77 bevatte, werd opgesteld door mr. J. G. N. de Hoop Scheffer en op de eerste zitting van het congres door mr. J. L. de Bruyn Kops, toenmalig gedelegeerde der Nederlandsche regeering, nader toegelicht. De memorie van 1889 werd door den schrijver dezes bewerkt uit de gedenkschriften en jaarboeken der Maatschappij en, wat den tegenwoordigen toestand en het tabellarische overzicht der spaarbanken betreft, uit de officieele gegevens, hem tot den aanvang van dit jaar, door tusschenkomst van de besturen der departementen, met de meeste welwillendheid verstrekt.  相似文献   

11.
Conclusie Over de zuivelproductie en de afzet van consumptiemelk in het gebied tussen de grote steden kan gezegd worden, dat zij tijdens de periode van vrije economie, wat de opbouw van het productieapparaat aangaat, aan de eisen van rationaliteit voldeden. Het vrije prijsmechanisme zorgde er voor, dat een rationeel georganiseerde productie tot stand kwam.Een zich verdiepen in de gecompliceerde samenhangen, een gevolg van het organisch karakter van ons economisch proces, moet een zekere schroom opwekken bij allen, die in deze tijd van bovenaf moeten of willen ingrijpen. Met name lijkt het waarschijnlijk, dat de vrijwel volledige prijsnivellering tussen de melkprijzen in het gebied tussen de grote steden en de rest van Nederland, ongunstig op de organisatie van het productie-apparaat inwerkt: Het leidt tot een te kleine productie in Holland t.o.v. de rest van Nederland, hetgeen het transportapparaat (vervoer van consumptiemelk over grote afstanden naar Holland) nodeloos belast. Bovendien wordt de Hollandse boer hiermee op niet gerechtvaardigde manier benadeeld.  相似文献   

12.
Conclusie Een studie van het Amerikaanse bankwezen moet ongetwijfeld leiden tot de conclusie, dat dit zeer dynamisch is en zich voortdurend aanpast aan veranderende economische en sociale omstandigheden. Verdere aaneensluitingen zullen daarbij ook in de toekomst voorkomen, al lijkt het onwaarschijnlijk dat dit uiteindelijk, zoals in een aantal andere landen, zal resuteren in een zeer beperkt aantal grote banken met enorme aantallen bijkantoren. Daarvoor zijn de onafhankelijke banken te zeer een deel van het Amerikaanse economisch leven.  相似文献   

13.
A. Heringa 《De Economist》1906,55(1):447-472
Uit het feit, dat de Voorzitter en verschillende leden der Centrale Commissie en de Directeur van het Centraal Bureau van de Statistiek in de redactie zitting hebben, mag niet worden afgeleid, dat de denkbeelden van den geachten schrijver nopens de organisatie van de Statistiek hier te lande, door hen volledig worden gedeeld. Verschil van inzieht daaromtrent behoeft echter niet te weerhouden van plaatsing der beschouwingen van Mr. Heringa.  相似文献   

14.
Gegevens voor dit onderzoek ontvingen wij van het Bureau voor Statistiek en het Centraal Bureau Huisvesting van de Gemeente Amsterdam; de berekeningen werden uitgevoerd op de X 1 rekenmachine van het Mathematisch Centrum; de tekst van dit artikel werd eerder vermenigvuldigd als rapport S 324 van het Mathematisch Centrum. Wij betuigen gaarne onze dank aan deze instellingen en aan de personen die tijd, inspanning en goede raad ten behoeve van ons onderzoek ter beschikking stelden. Voorts danken wij Prof. Dr J. Hemelrijk voor zijn critische opmerkingen. Voor het eindresultaat blijven wij onverminderd verantwoordelijk.  相似文献   

15.
In een inleiding tot dit opstel had de schrijver, in de meening dat men bij de uitgifte in verschillende streken moest stuiten op het z.g. beschik-kingsrecht van inheemsche gemeenschappen, betrokken de vraag van het eigendomsrecht der in erfpacht uit te geven gronden. Hij wees daarin op de eigenaardige wijze van het ontstaan van dit beschikkingsrecht, als gevolg eener naar westersch recht geheel onbekende wijze van organisatie der eigendomsrechten. Op het moment namelijk van de occupatie van den bodem door leden van dergelijke gemeenschap, verkregen deze slechts een gebruiksrecht, terwijl de gemeenschap, waarvan zij lid waren, het beschikkingsrecht verkreeg. Dit z.g. inlandsch beschikkingsrecht, ontstaan als afgeleid recht bij de occupatie, moest naar de meening van schrijver dan ook strikt beperkt blijven tot het rechtmatig in bezit genomen terrein. Van zeer deskundige zijde werd echter opgemerkt, dat Prof. van Vollenhoven schreef: Geen handhaving van adatrechten, die de ontwikkeling van het land in den weg staan, zoodat de verklaring van het inl. beschikkingsrecht in deze slechts van academisch belang is. In overleg met de Redactie bleef daarom de behandeling van het eigendomsrecht op den uit te geven grond achterwege.  相似文献   

16.
Rede, gehouden bij het aanvaarden van het ambt van gewoon hoogleraar in de economische en sociale geschiedenis aan de Nederlandsche Economische Hoogeschool te Rotterdam op 4 Maart 1954. De tekst van het hier gepubliceerde artikel is niet volledig uitgesproken.  相似文献   

17.
A. van Gijn 《De Economist》1912,61(1):161-191
Ik mag niet nalaten aan te teekenen, dat ik op bladz. 82 van het Ie gedeelte geheel ten onrechte schreef, dat het standpunt, dat wat aan den Staat wordt betaald economisch gesproken verloren rijkdom is, in Boissevain's brochure werd ingenomen. Een onjuist begrepen aanteekening indertijd uit die brochure gemaakt deed mij als B's opinie geven wat door hem als een nog veel verbreide meening wordt aangehaald en bestreden.  相似文献   

18.
Dit artikel is geschreven in Maart en April van dit jaar. Hoewel er in verband met de gewijzigde omstandigheden aanleiding zou zijn om het slot van het artikel, handelende over het probleem van de oorlogsfinanciering in ons land, weg te laten, hebben wij er niettemin de voorkeur aan gegeven onze opvattingen over enkele economische en financieele vraagstukken, die toen nog actueel waren, in den oorspronkelijken vorm te publiceeren en niets aan onze uiteenzettingen te veranderen.  相似文献   

19.
Dit opstel maakt deel uit van een studie over de geschiedenis van 's Rijks vlottende schuld gedurende de periode 1841–1940. Het eerste gedeelte van deze studie is gepubliceerd inDe Economist van 1946, blz. 24–72. Het handelt over de oudere geschiedenis van de vlottende schuld, die geacht kan worden een einde te hebben genomen in 1884. In het artikel dat thans het licht ziet, wordt het eerste tijdvak van de nieuwere geschiedenis der vlottende schuld behandeld, dat de jaren 1885–1913 omvat. De schrijver hoopt zijn studie eerlang te voltooien met een hoofdstuk over de jaren 1914–1940.  相似文献   

20.
Hoewel in den regel door ons geen vertaalde stukken worden geplaatst, hebben wij gemeend voor de hier volgende verhandeling van Prof. Hadley, oorspronkelijk in Scribner's Magazine voorkomende, eene uitzondering te mogen maken, aangezien daarin, door een bekwaam schrijver die midden in de beweging leeft, een onderwerp van groot actueel belang wordt behandeld. An het slot (bladz. 115) heeft de vertaler eenige opmerkingen van zijn eigen hand toegevoegd.De Redactie.  相似文献   

设为首页 | 免责声明 | 关于勤云 | 加入收藏

Copyright©北京勤云科技发展有限公司  京ICP备09084417号